Anton Bruckner
Leven en werk van de Oostenrijkse componist
Geboren in een onderwijzersgezin in Ansfelden, in Oberösterreich, kwam Anton Bruckner al vroeg in aanraking met muziek. Als jonge man maakte hij naam als virtuoos organist – zijn talent voor improvisatie betoverde publiek ver buiten zijn geboortestreek.
Toch bleef Bruckner, ondanks zijn muzikale genialiteit, zijn leven lang een buitenstaander. Excentriek én aards, sterk verbonden met zijn landelijke afkomst, sprak hij dialect, kleedde zich eenvoudig en wist nooit echt een plek te veroveren in de Weense elite. Ook zijn carrière als componist verliep ongebruikelijk: met een bijna religieuze toewijding aan de symfonie werkte hij jarenlang aan erkenning. De culturele bovenlaag van Wenen vond zijn muziek moeilijk – onhandelbaar, duister en soms zelfs megalomaan.
Rond Bruckner ontstonden ook tal van merkwaardige anekdotes. Zo zou hij geobsedeerd zijn geweest door tellen – hij telde traptreden, ramen en zelfs de kleinste details in zijn partituren. Zijn herhaalde, vaak onbeantwoorde huwelijksaanzoeken droegen bij aan het beeld van een kleurrijke figuur – ergens tussen geniale kluizenaar en zonderlinge romanticus.
En toch werd Bruckner op latere leeftijd erkend als een grootmeester van de symfonie. Hij ontving tal van onderscheidingen en lofbetuigingen. Zijn manier van componeren – eigenzinnig, visionair, doordrenkt van emotie – blies nieuw leven in een genre dat velen toen als uitgeput beschouwden.
Tot op de dag van vandaag wordt Anton Bruckner gezien als een van de belangrijkste componisten van zijn tijd. Een muzikale buitenstaander die nooit concessies deed – en juist daardoor een blijvende indruk heeft nagelaten.
Wist je dat? ... dat de iconische riff van "Seven Nation Army" van de White Stripes, een vaste waarde in rockplaylists en bij internationale voetbalwedstrijden, geïnspireerd is op de 5e Symfonie van Anton Bruckner?
Een groep Belgische fans bracht het lied ooit naar het stadion tijdens een triomfantelijke wedstrijd van het Belgische team. Van daaruit verspreidde het zich als een lopend vuurtje over de hele wereld.
Luister zelf maar:
Anton Bruckner werd in 1824 geboren in Ansfelden als oudste van 11 kinderen. Zijn vader, een dorpsonderwijzer en kerkorganist, liet hem al vroeg kennismaken met muziek, vooral kerkmuziek. Bruckner leerde viool, piano en orgel en was al op 10-jarige leeftijd organist.
Na de dood van zijn vader werd hij op 12-jarige leeftijd naar de abdij van St. Florian gestuurd, waar hij als koorknaap leefde en orgellessen kreeg.
Hoewel hij als leraar en organist werkte, was muziek zijn ware roeping. Hij componeerde en improviseerde in zijn vrije tijd - vaak na lange dagen van fysieke arbeid. Meer dan drie decennia lang werkte hij met onvermoeibare toewijding aan zijn muzikale ontwikkeling.
Op 31-jarige leeftijd waagde Bruckner de sprong naar de professionele muziek. In 1855 deed hij met succes auditie om organist van de kathedraal in Linz te worden. Zijn Eerste Symfonie ging in 1868 in première in de Redoutensaal en oogstte veel bijval. Datzelfde jaar verhuisde hij naar Wenen om muziektheorie en orgel te doceren aan het conservatorium.
Zijn carrière nam al snel een hoge vlucht: hij werd hoforganist van de keizer, gaf vele jaren les, componeerde onvermoeibaar en verbaasde het publiek met zijn improvisatiebriljantheid - hij trad op in Nancy, Parijs, Bad Ischl en voor tienduizenden in Londen, waar hij werd gevierd als een "popster".
Bruckners ware passie was niet het orgel, maar de symfonie. Toch werd de symfonische vorm in die tijd gezien als compleet - de werken van Beethoven werden beschouwd als de onaantastbare gouden standaard.
De Wiener Philharmoniker weigerden lange en technisch veeleisende stukken uit te voeren tijdens Bruckners leven. Bij de première van zijn Derde Symfonie in de Wiener Musikverein vertrok het grootste deel van het publiek halverwege. Uit frustratie zocht Bruckner alternatieve locaties buiten Wenen en deed hij zelfs een rechtstreeks beroep op keizer Frans Jozef I om zijn felste criticus het zwijgen op te leggen: "Majesteit, verbied Hanslick alstublieft om slecht over mij te schrijven".
Pas op 60-jarige leeftijd - slechts 12 jaar voor zijn dood - bereikte Bruckner de doorbraak waar hij zo naar had verlangd, met zijn Zevende Symfonie.
Hoewel Bruckner zich verzette tegen conventies, verlangde hij naar erkenning en vroeg hij vaak om aanbevelingsbrieven. Officiële erkenning kwam pas laat: hij was bijna 60 toen hij eindelijk tot professor werd benoemd en als componist werd erkend.
In 1886 ontving hij het Ridderkruis in de Orde van Franz Joseph. De keizer steunde hem ook financieel en hielp bij de uitgave van twee van zijn symfonieën.
In 1895 verhuisde Bruckner, nu hij slecht ter been was, naar een huurvrije flat in het Upper Belvedere, waar hij tot aan zijn dood aan zijn Negende Symfonie werkte. Het laatste deel bleef onvoltooid.
Anton Bruckner stierf op 11 oktober 1896, 72 jaar oud, en werd begraven onder het orgel in St. Florian's Abbey, zoals hij had gewenst.
Vandaag de dag wordt hij beschouwd als een belangrijke vernieuwer in de klassieke muziek, wiens werk generaties na hem beïnvloedde.